Pijnboompitjes als toetje

De pijnboom (pinus pinea) van onze pitjes is inheems van Noord Afrika en het midden oosten tot en met de Europese kant van de middellandse zee. De boom kan meer dan 25 meter hoog worden en krijgt een parasolvorm. De pijnappels hebben 3 jaar nodig om tot wasdom te komen, langer dan welke andere pijnboom dan ook.
Al zesduizend jaar cultiveert de mens de pijnboom vanwege de smakelijke pitten. Rond de 18e eeuw brachten de Europeanen de boom ook naar andere streken met een voor de boom passend klimaat, zodat nu ook in bijvoorbeeld Zuid Afrika, Californië en Australië de pijnboom glorieert.
In das Frauenzimmerlexicon (Leipzig) uit 1715 staat het nodige vermeld over de pitjes: Ze heten toen in het Duits Pinellen, Pingen, of Zirbelnuesse of Pinien. Lees even mee:
Pineae, Noyaux de Pin, komen uit Frankrijk en Spanje en de beste uit Italië. Ze aan een hoge boom, Zirbelbaum (Pijnappelboom) genoemd in vaste kegels. Daarin liggen witte, dunne en zoete pitten, die men Pingen noemt. Ze zijn goed voedsel en smaken zo goed, dat de kok ze voor verschillende gerechten pleegt te gebruiken.
In het Leipziger Kochbuch, een paar decennia later, heten ze pignoli, op z'n Italiaans. Dat zijn dus 'de beste' sparren-nootjes. Ze worden vers gegeten met rozijnen en vijgen, anders leidt het maar tot verstopping.
Een schaaltje met stukjes gedroogde vijg, grote zachte rozijnen en pijnboompitten is een mooi bijgerecht aan het eind van het maal om cake en ijs op te sieren, of zo te knabbelen met een glaasje zoete wijn of een kop koffie erbij.
Labels: Pijnboompitten nagerecht
0 reacties:
Een reactie posten
Aanmelden bij Reacties posten [Atom]
<< Homepage